In het gebied van de Oudorperhout komen tenminste 7 soorten vleermuizen voor.
De gewone dwergvleermuis vinden we hier het meeste. Als je ’s avonds wat ziet fladderen en het is geen vogel dan is het deze vleer. Ze zijn klein, ze wegen ongeveer 10 gram. Het voedsel bestaat uit insecten zoals muggen, schietmotten, eendagsvliegen en gaasvliegen. Ze kennen een vaste eet-route. ‘Zomers slapen ze in spouwen en achter beschot, ’s winters winterslapen ze in gebouwen, die vorstvrij moeten zijn.
De ruige dwergvleermuis is wat groter en overwintert in andere plekken dan de gewone b.v. in stapels houtblokken en ook in boomspleten.
De laatvlieger is een stuk groter dan een dwergvleermuis; hebben een fors postuur met een dikke lichtbruine buik. Ze eten de wat grotere insecten zoals kevers, uiltjes en andere nachtvlinders. Ze verblijven in de bewoonde wereld: in schuurtjes, huizen en andere gebouwen. In boomholtes vind je ze niet. Ze vliegen van hun verblijf een paar honderd meter naar een sociale eetplaats en gaan daarna hun eigen weg.
De eerste vleermuis die zich ’s avonds laat horen is de rosse, vroeger vroegvlieger genoemd. Ze zijn even groot als de laatvlieger maar hebben smallere vleugels. Ze vliegen minder grillig en lijken met hun lange vlucht op gierzwaluwen. Ze eten wat er voorhanden is, liefst kevers en nachtvlinders. Bomen zijn erg belangrijk voor ze, vooral eiken en beuken.
Ook zijn er nog de grooroorvleermuis, de meervleermuis en de watervleermuis.